NL.png mapperen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • mapperen

O.t.t. (Present)

  • mappeerde
  • mappeerde
  • mappeerde
  • mappeerde
  • mappeerden
  • mappeerden
  • mappeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal mapperen
  • zult mapperen
  • zal mapperen
  • zult mapperen
  • zult mapperen
  • zullen mapperen
  • zullen mapperen

O.t.t.t. (Future)

  • had gemappeerd
  • had gemappeerd
  • had gemappeerd
  • had gemappeerd
  • hadden gemappeerd
  • hadden gemappeerd
  • hadden gemappeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemappeerd
  • hebt gemappeerd
  • heeft gemappeerd
  • hebt gemappeerd
  • hebben gemappeerd
  • hebben gemappeerd
  • hebben gemappeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemappeerd hebben
  • zult gemappeerd hebben
  • zal gemappeerd hebben
  • zult gemappeerd hebben
  • zult gemappeerd hebben
  • zullen gemappeerd hebben
  • zullen gemappeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemappeerd hebben
  • zou gemappeerd hebben
  • zou gemappeerd hebben
  • zou gemappeerd hebben
  • zouden gemappeerd hebben
  • zouden gemappeerd hebben
  • zouden gemappeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gemappeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gemappeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gemappeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gemappeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gemappeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gemappeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gemappeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gemappeerd zijn
  •