NL.png mangelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • mangelen

O.t.t. (Present)

  • mangelde
  • mangelde
  • mangelde
  • mangelde
  • mangelden
  • mangelden
  • mangelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal mangelen
  • zult mangelen
  • zal mangelen
  • zult mangelen
  • zult mangelen
  • zullen mangelen
  • zullen mangelen

O.t.t.t. (Future)

  • had gemangeld
  • had gemangeld
  • had gemangeld
  • had gemangeld
  • hadden gemangeld
  • hadden gemangeld
  • hadden gemangeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemangeld
  • hebt gemangeld
  • heeft gemangeld
  • hebt gemangeld
  • hebben gemangeld
  • hebben gemangeld
  • hebben gemangeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemangeld hebben
  • zult gemangeld hebben
  • zal gemangeld hebben
  • zult gemangeld hebben
  • zult gemangeld hebben
  • zullen gemangeld hebben
  • zullen gemangeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemangeld hebben
  • zou gemangeld hebben
  • zou gemangeld hebben
  • zou gemangeld hebben
  • zouden gemangeld hebben
  • zouden gemangeld hebben
  • zouden gemangeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gemangeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gemangeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gemangeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gemangeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gemangeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gemangeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gemangeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gemangeld zijn
  •