NL.png mandateren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • mandateren

O.t.t. (Present)

  • mandateerde
  • mandateerde
  • mandateerde
  • mandateerde
  • mandateerden
  • mandateerden
  • mandateerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal mandateren
  • zult mandateren
  • zal mandateren
  • zult mandateren
  • zult mandateren
  • zullen mandateren
  • zullen mandateren

O.t.t.t. (Future)

  • had gemandateerd
  • had gemandateerd
  • had gemandateerd
  • had gemandateerd
  • hadden gemandateerd
  • hadden gemandateerd
  • hadden gemandateerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemandateerd
  • hebt gemandateerd
  • heeft gemandateerd
  • hebt gemandateerd
  • hebben gemandateerd
  • hebben gemandateerd
  • hebben gemandateerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemandateerd hebben
  • zult gemandateerd hebben
  • zal gemandateerd hebben
  • zult gemandateerd hebben
  • zult gemandateerd hebben
  • zullen gemandateerd hebben
  • zullen gemandateerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemandateerd hebben
  • zou gemandateerd hebben
  • zou gemandateerd hebben
  • zou gemandateerd hebben
  • zouden gemandateerd hebben
  • zouden gemandateerd hebben
  • zouden gemandateerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gemandateerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gemandateerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gemandateerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gemandateerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gemandateerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gemandateerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gemandateerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gemandateerd zijn
  •