INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- majoreerde
- majoreerde
- majoreerde
- majoreerde
- majoreerden
- majoreerden
- majoreerden
O.v.t. (Past)
- zal majoreren
- zult majoreren
- zal majoreren
- zult majoreren
- zult majoreren
- zullen majoreren
- zullen majoreren
O.t.t.t. (Future)
- had gemajoreerd
- had gemajoreerd
- had gemajoreerd
- had gemajoreerd
- hadden gemajoreerd
- hadden gemajoreerd
- hadden gemajoreerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gemajoreerd
- hebt gemajoreerd
- heeft gemajoreerd
- hebt gemajoreerd
- hebben gemajoreerd
- hebben gemajoreerd
- hebben gemajoreerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gemajoreerd hebben
- zult gemajoreerd hebben
- zal gemajoreerd hebben
- zult gemajoreerd hebben
- zult gemajoreerd hebben
- zullen gemajoreerd hebben
- zullen gemajoreerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gemajoreerd hebben
- zou gemajoreerd hebben
- zou gemajoreerd hebben
- zou gemajoreerd hebben
- zouden gemajoreerd hebben
- zouden gemajoreerd hebben
- zouden gemajoreerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)