INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- maitriseerde
- maitriseerde
- maitriseerde
- maitriseerde
- maitriseerden
- maitriseerden
- maitriseerden
O.v.t. (Past)
- zal maitriseren
- zult maitriseren
- zal maitriseren
- zult maitriseren
- zult maitriseren
- zullen maitriseren
- zullen maitriseren
O.t.t.t. (Future)
- had gemaitriseerd
- had gemaitriseerd
- had gemaitriseerd
- had gemaitriseerd
- hadden gemaitriseerd
- hadden gemaitriseerd
- hadden gemaitriseerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gemaitriseerd
- hebt gemaitriseerd
- heeft gemaitriseerd
- hebt gemaitriseerd
- hebben gemaitriseerd
- hebben gemaitriseerd
- hebben gemaitriseerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gemaitriseerd hebben
- zult gemaitriseerd hebben
- zal gemaitriseerd hebben
- zult gemaitriseerd hebben
- zult gemaitriseerd hebben
- zullen gemaitriseerd hebben
- zullen gemaitriseerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gemaitriseerd hebben
- zou gemaitriseerd hebben
- zou gemaitriseerd hebben
- zou gemaitriseerd hebben
- zouden gemaitriseerd hebben
- zouden gemaitriseerd hebben
- zouden gemaitriseerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen gemaitriseerd worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden gemaitriseerd worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zullen gemaitriseerd zijn
-
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zouden gemaitriseerd zijn
-