NL.png maaibenen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • maaibenen

O.t.t. (Present)

  • maaibeende
  • maaibeende
  • maaibeende
  • maaibeende
  • maaibeenden
  • maaibeenden
  • maaibeenden
 

O.v.t. (Past)

  • zal maaibenen
  • zult maaibenen
  • zal maaibenen
  • zult maaibenen
  • zult maaibenen
  • zullen maaibenen
  • zullen maaibenen

O.t.t.t. (Future)

  • had gemaaibeend
  • had gemaaibeend
  • had gemaaibeend
  • had gemaaibeend
  • hadden gemaaibeend
  • hadden gemaaibeend
  • hadden gemaaibeend
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemaaibeend
  • hebt gemaaibeend
  • heeft gemaaibeend
  • hebt gemaaibeend
  • hebben gemaaibeend
  • hebben gemaaibeend
  • hebben gemaaibeend

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemaaibeend hebben
  • zult gemaaibeend hebben
  • zal gemaaibeend hebben
  • zult gemaaibeend hebben
  • zult gemaaibeend hebben
  • zullen gemaaibeend hebben
  • zullen gemaaibeend hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemaaibeend hebben
  • zou gemaaibeend hebben
  • zou gemaaibeend hebben
  • zou gemaaibeend hebben
  • zouden gemaaibeend hebben
  • zouden gemaaibeend hebben
  • zouden gemaaibeend hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •