INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• lurken

O.t.t. (Present)

• lurkte
• lurkte
• lurkte
• lurkte
• lurkten
• lurkten
• lurkten

O.v.t. (Past)

• zal lurken
• zult lurken
• zal lurken
• zult lurken
• zult lurken
• zullen lurken
• zullen lurken

O.t.t.t. (Future)

• had gelurkt
• had gelurkt
• had gelurkt
• had gelurkt
• hadden gelurkt
• hadden gelurkt
• hadden gelurkt

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gelurkt
• hebt gelurkt
• heeft gelurkt
• hebt gelurkt
• hebben gelurkt
• hebben gelurkt
• hebben gelurkt

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gelurkt hebben
• zult gelurkt hebben
• zal gelurkt hebben
• zult gelurkt hebben
• zult gelurkt hebben
• zullen gelurkt hebben
• zullen gelurkt hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gelurkt hebben
• zou gelurkt hebben
• zou gelurkt hebben
• zou gelurkt hebben
• zouden gelurkt hebben
• zouden gelurkt hebben
• zouden gelurkt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•