NL.png lullen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • lullen

O.t.t. (Present)

  • lulde
  • lulde
  • lulde
  • lulde
  • lulden
  • lulden
  • lulden
 

O.v.t. (Past)

  • zal lullen
  • zult lullen
  • zal lullen
  • zult lullen
  • zult lullen
  • zullen lullen
  • zullen lullen

O.t.t.t. (Future)

  • had geluld
  • had geluld
  • had geluld
  • had geluld
  • hadden geluld
  • hadden geluld
  • hadden geluld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geluld
  • hebt geluld
  • heeft geluld
  • hebt geluld
  • hebben geluld
  • hebben geluld
  • hebben geluld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geluld hebben
  • zult geluld hebben
  • zal geluld hebben
  • zult geluld hebben
  • zult geluld hebben
  • zullen geluld hebben
  • zullen geluld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geluld hebben
  • zou geluld hebben
  • zou geluld hebben
  • zou geluld hebben
  • zouden geluld hebben
  • zouden geluld hebben
  • zouden geluld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geluld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geluld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geluld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geluld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geluld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geluld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geluld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geluld zijn
  •