NL.png luimen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • luimen

O.t.t. (Present)

  • luimde
  • luimde
  • luimde
  • luimde
  • luimden
  • luimden
  • luimden
 

O.v.t. (Past)

  • zal luimen
  • zult luimen
  • zal luimen
  • zult luimen
  • zult luimen
  • zullen luimen
  • zullen luimen

O.t.t.t. (Future)

  • had geluimd
  • had geluimd
  • had geluimd
  • had geluimd
  • hadden geluimd
  • hadden geluimd
  • hadden geluimd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geluimd
  • hebt geluimd
  • heeft geluimd
  • hebt geluimd
  • hebben geluimd
  • hebben geluimd
  • hebben geluimd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geluimd hebben
  • zult geluimd hebben
  • zal geluimd hebben
  • zult geluimd hebben
  • zult geluimd hebben
  • zullen geluimd hebben
  • zullen geluimd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geluimd hebben
  • zou geluimd hebben
  • zou geluimd hebben
  • zou geluimd hebben
  • zouden geluimd hebben
  • zouden geluimd hebben
  • zouden geluimd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •