NL.png luiden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • luiden

O.t.t. (Present)

  • luidde
  • luidde
  • luidde
  • luidde
  • luidden
  • luidden
  • luidden
 

O.v.t. (Past)

  • zal luiden
  • zult luiden
  • zal luiden
  • zult luiden
  • zult luiden
  • zullen luiden
  • zullen luiden

O.t.t.t. (Future)

  • had geluid
  • had geluid
  • had geluid
  • had geluid
  • hadden geluid
  • hadden geluid
  • hadden geluid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geluid
  • hebt geluid
  • heeft geluid
  • hebt geluid
  • hebben geluid
  • hebben geluid
  • hebben geluid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geluid hebben
  • zult geluid hebben
  • zal geluid hebben
  • zult geluid hebben
  • zult geluid hebben
  • zullen geluid hebben
  • zullen geluid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geluid hebben
  • zou geluid hebben
  • zou geluid hebben
  • zou geluid hebben
  • zouden geluid hebben
  • zouden geluid hebben
  • zouden geluid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geluid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geluid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geluid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geluid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geluid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geluid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geluid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geluid zijn
  •