NL.png losbakeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • losbakeren

O.t.t. (Present)

  • bakerde los
  • bakerde los
  • bakerde los
  • bakerde los
  • bakerden los
  • bakerden los
  • bakerden los
 

O.v.t. (Past)

  • zal losbakeren
  • zult losbakeren
  • zal losbakeren
  • zult losbakeren
  • zult losbakeren
  • zullen losbakeren
  • zullen losbakeren

O.t.t.t. (Future)

  • had losgebakerd
  • had losgebakerd
  • had losgebakerd
  • had losgebakerd
  • hadden losgebakerd
  • hadden losgebakerd
  • hadden losgebakerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb losgebakerd
  • hebt losgebakerd
  • heeft losgebakerd
  • hebt gelosbakerd
  • hebben losgebakerd
  • hebben losgebakerd
  • hebben losgebakerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal losgebakerd hebben
  • zult losgebakerd hebben
  • zal losgebakerd hebben
  • zult losgebakerd hebben
  • zult losgebakerd hebben
  • zullen losgebakerd hebben
  • zullen losgebakerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou losgebakerd hebben
  • zou losgebakerd hebben
  • zou losgebakerd hebben
  • zou losgebakerd hebben
  • zouden losgebakerd hebben
  • zouden losgebakerd hebben
  • zouden losgebakerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden losgebakerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden losgebakerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen losgebakerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden losgebakerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn losgebakerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was losgebakerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen losgebakerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden losgebakerd zijn
  •