INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• loochenen

O.t.t. (Present)

• loochende
• loochende
• loochende
• loochende
• loochenden
• loochenden
• loochenden

O.v.t. (Past)

• zal loochenen
• zult loochenen
• zal loochenen
• zult loochenen
• zult loochenen
• zullen loochenen
• zullen loochenen

O.t.t.t. (Future)

• had geloochend
• had geloochend
• had geloochend
• had geloochend
• hadden geloochend
• hadden geloochend
• hadden geloochend

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geloochend
• hebt geloochend
• heeft geloochend
• hebt geloochend
• hebben geloochend
• hebben geloochend
• hebben geloochend

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geloochend hebben
• zult geloochend hebben
• zal geloochend hebben
• zult geloochend hebben
• zult geloochend hebben
• zullen geloochend hebben
• zullen geloochend hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geloochend hebben
• zou geloochend hebben
• zou geloochend hebbe
• zou geloochend hebben
• zouden geloochend hebben
• zouden geloochend hebben
• zouden geloochend hebbe

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geloochend
•  

O.v.t. (Past)

• worden geloochend
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geloochend worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geloochend worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geloochend
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geloochend
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geloochend zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geloochend zijn
•