NL.png loensen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • loensen

O.t.t. (Present)

  • loenste
  • loenste
  • loenste
  • loenste
  • loensten
  • loensten
  • loensten
 

O.v.t. (Past)

  • zal loensen
  • zult loensen
  • zal loensen
  • zult loensen
  • zult loensen
  • zullen loensen
  • zullen loensen

O.t.t.t. (Future)

  • had geloenst
  • had geloenst
  • had geloenst
  • had geloenst
  • hadden geloenst
  • hadden geloenst
  • hadden geloenst
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geloenst
  • hebt geloenst
  • heeft geloenst
  • hebt geloenst
  • hebben geloenst
  • hebben geloenst
  • hebben geloenst

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geloenst hebben
  • zult geloenst hebben
  • zal geloenst hebben
  • zult geloenst hebben
  • zult geloenst hebben
  • zullen geloenst hebben
  • zullen geloenst hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geloenst hebben
  • zou geloenst hebben
  • zou geloenst hebben
  • zou geloenst hebben
  • zouden geloenst hebben
  • zouden geloenst hebben
  • zouden geloenst hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •