NL.png lispelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • lispelen

O.t.t. (Present)

  • lispelde
  • lispelde
  • lispelde
  • lispelde
  • lispelden
  • lispelden
  • lispelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal lispelen
  • zult lispelen
  • zal lispelen
  • zult lispelen
  • zult lispelen
  • zullen lispelen
  • zullen lispelen

O.t.t.t. (Future)

  • had gelispeld
  • had gelispeld
  • had gelispeld
  • had gelispeld
  • hadden gelispeld
  • hadden gelispeld
  • hadden gelispeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gelispeld
  • hebt gelispeld
  • heeft gelispeld
  • hebt gelispeld
  • hebben gelispeld
  • hebben gelispeld
  • hebben gelispeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gelispeld hebben
  • zult gelispeld hebben
  • zal gelispeld hebben
  • zult gelispeld hebben
  • zult gelispeld hebben
  • zullen gelispeld hebben
  • zullen gelispeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gelispeld hebben
  • zou gelispeld hebben
  • zou gelispeld hebben
  • zou gelispeld hebben
  • zouden gelispeld hebben
  • zouden gelispeld hebben
  • zouden gelispeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gelispeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gelispeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gelispeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gelispeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gelispeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gelispeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gelispeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gelispeld zijn
  •