NL.png legen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • legen

O.t.t. (Present)

  • leegde
  • leegde
  • leegde
  • leegde
  • leegden
  • leegden
  • leegden
 

O.v.t. (Past)

  • zal legen
  • zult legen
  • zal legen
  • zult legen
  • zult legen
  • zullen legen
  • zullen legen

O.t.t.t. (Future)

  • had geleegd
  • had geleegd
  • had geleegd
  • had geleegd
  • hadden geleegd
  • hadden geleegd
  • hadden geleegd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geleegd
  • hebt geleegd
  • heeft geleegd
  • hebt geleegd
  • hebben geleegd
  • hebben geleegd
  • hebben geleegd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geleegd hebben
  • zult geleegd hebben
  • zal geleegd hebben
  • zult geleegd hebben
  • zult geleegd hebben
  • zullen geleegd hebben
  • zullen geleegd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geleegd hebben
  • zou geleegd hebben
  • zou geleegd hebben
  • zou geleegd hebben
  • zouden geleegd hebben
  • zouden geleegd hebben
  • zouden geleegd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •