NL.png lanterluien

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • lanterluien

O.t.t. (Present)

  • lanterluide
  • lanterluide
  • lanterluide
  • lanterluide
  • lanterluiden
  • lanterluiden
  • lanterluiden
 

O.v.t. (Past)

  • zal lanterluien
  • zult lanterluien
  • zal lanterluien
  • zult lanterluien
  • zult lanterluien
  • zullen lanterluien
  • zullen lanterluien

O.t.t.t. (Future)

  • had gelanterluid
  • had gelanterluid
  • had gelanterluid
  • had gelanterluid
  • hadden gelanterluid
  • hadden gelanterluid
  • hadden gelanterluid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gelanterluid
  • hebt gelanterluid
  • heeft gelanterluid
  • hebt gelanterluid
  • hebben gelanterluid
  • hebben gelanterluid
  • hebben gelanterluid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gelanterluid hebben
  • zult gelanterluid hebben
  • zal gelanterluid hebben
  • zult gelanterluid hebben
  • zult gelanterluid hebben
  • zullen gelanterluid hebben
  • zullen gelanterluid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gelanterluid hebben
  • zou gelanterluid hebben
  • zou gelanterluid hebben
  • zou gelanterluid hebben
  • zouden gelanterluid hebben
  • zouden gelanterluid hebben
  • zouden gelanterluid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •