NL.png lamenteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • lamenteren

O.t.t. (Present)

  • lamenteerde
  • lamenteerde
  • lamenteerde
  • lamenteerde
  • lamenteerden
  • lamenteerden
  • lamenteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal lamenteren
  • zult lamenteren
  • zal lamenteren
  • zult lamenteren
  • zult lamenteren
  • zullen lamenteren
  • zullen lamenteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gelamenteerd
  • had gelamenteerd
  • had gelamenteerd
  • had gelamenteerd
  • hadden gelamenteerd
  • hadden gelamenteerd
  • hadden gelamenteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gelamenteerd
  • hebt gelamenteerd
  • heeft gelamenteerd
  • hebt gelamenteerd
  • hebben gelamenteerd
  • hebben gelamenteerd
  • hebben gelamenteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gelamenteerd hebben
  • zult gelamenteerd hebben
  • zal gelamenteerd hebben
  • zult gelamenteerd hebben
  • zult gelamenteerd hebben
  • zullen gelamenteerd hebben
  • zullen gelamenteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gelamenteerd hebben
  • zou gelamenteerd hebben
  • zou gelamenteerd hebben
  • zou gelamenteerd hebben
  • zouden gelamenteerd hebben
  • zouden gelamenteerd hebben
  • zouden gelamenteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •