NL.png kwiteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kwiteren

O.t.t. (Present)

  • kwiteerde
  • kwiteerde
  • kwiteerde
  • kwiteerde
  • kwiteerden
  • kwiteerden
  • kwiteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal kwiteren
  • zult kwiteren
  • zal kwiteren
  • zult kwiteren
  • zult kwiteren
  • zullen kwiteren
  • zullen kwiteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gekwiteerd
  • had gekwiteerd
  • had gekwiteerd
  • had gekwiteerd
  • hadden gekwiteerd
  • hadden gekwiteerd
  • hadden gekwiteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekwiteerd
  • hebt gekwiteerd
  • heeft gekwiteerd
  • hebt gekwiteerd
  • hebben gekwiteerd
  • hebben gekwiteerd
  • hebben gekwiteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekwiteerd hebben
  • zult gekwiteerd hebben
  • zal gekwiteerd hebben
  • zult gekwiteerd hebben
  • zult gekwiteerd hebben
  • zullen gekwiteerd hebben
  • zullen gekwiteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekwiteerd hebben
  • zou gekwiteerd hebben
  • zou gekwiteerd hebben
  • zou gekwiteerd hebben
  • zouden gekwiteerd hebben
  • zouden gekwiteerd hebben
  • zouden gekwiteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gekwiteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gekwiteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gekwiteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gekwiteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gekwiteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gekwiteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gekwiteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gekwiteerd zijn
  •