NL.png kwijlen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kwijlen

O.t.t. (Present)

  • kwijlde
  • kwijlde
  • kwijlde
  • kwijlde
  • kwijlden
  • kwijlden
  • kwijlden
 

O.v.t. (Past)

  • zal kwijlen
  • zult kwijlen
  • zal kwijlen
  • zult kwijlen
  • zult kwijlen
  • zullen kwijlen
  • zullen kwijlen

O.t.t.t. (Future)

  • had gekwijld
  • had gekwijld
  • had gekwijld
  • had gekwijld
  • hadden gekwijld
  • hadden gekwijld
  • hadden gekwijld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekwijld
  • hebt gekwijld
  • heeft gekwijld
  • hebt gekwijld
  • hebben gekwijld
  • hebben gekwijld
  • hebben gekwijld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekwijld hebben
  • zult gekwijld hebben
  • zal gekwijld hebben
  • zult gekwijld hebben
  • zult gekwijld hebben
  • zullen gekwijld hebben
  • zullen gekwijld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekwijld hebben
  • zou gekwijld hebben
  • zou gekwijld hebben
  • zou gekwijld hebben
  • zouden gekwijld hebben
  • zouden gekwijld hebben
  • zouden gekwijld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gekwijld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gekwijld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gekwijld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gekwijld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gekwijld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gekwijld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gekwijld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gekwijld zijn
  •