NL.png kwettelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kwettelen

O.t.t. (Present)

  • kwettelde
  • kwettelde
  • kwettelde
  • kwettelde
  • kwettelden
  • kwettelden
  • kwettelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal kwettelen
  • zult kwettelen
  • zal kwettelen
  • zult kwettelen
  • zult kwettelen
  • zullen kwettelen
  • zullen kwettelen

O.t.t.t. (Future)

  • had gekwetteld
  • had gekwetteld
  • had gekwetteld
  • had gekwetteld
  • hadden gekwetteld
  • hadden gekwetteld
  • hadden gekwetteld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekwetteld
  • hebt gekwetteld
  • heeft gekwetteld
  • hebt gekwetteld
  • hebben gekwetteld
  • hebben gekwetteld
  • hebben gekwetteld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekwetteld hebben
  • zult gekwetteld hebben
  • zal gekwetteld hebben
  • zult gekwetteld hebben
  • zult gekwetteld hebben
  • zullen gekwetteld hebben
  • zullen gekwetteld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekwetteld hebben
  • zou gekwetteld hebben
  • zou gekwetteld hebben
  • zou gekwetteld hebben
  • zouden gekwetteld hebben
  • zouden gekwetteld hebben
  • zouden gekwetteld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •