NL.png kwanselen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kwanselen

O.t.t. (Present)

  • kwanselde
  • kwanselde
  • kwanselde
  • kwanselde
  • kwanselden
  • kwanselden
  • kwanselden
 

O.v.t. (Past)

  • zal kwanselen
  • zult kwanselen
  • zal kwanselen
  • zult kwanselen
  • zult kwanselen
  • zullen kwanselen
  • zullen kwanselen

O.t.t.t. (Future)

  • had gekwanseld
  • had gekwanseld
  • had gekwanseld
  • had gekwanseld
  • hadden gekwanseld
  • hadden gekwanseld
  • hadden gekwanseld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekwanseld
  • hebt gekwanseld
  • heeft gekwanseld
  • hebt gekwanseld
  • hebben gekwanseld
  • hebben gekwanseld
  • hebben gekwanseld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekwanseld hebben
  • zult gekwanseld hebben
  • zal gekwanseld hebben
  • zult gekwanseld hebben
  • zult gekwanseld hebben
  • zullen gekwanseld hebben
  • zullen gekwanseld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekwanseld hebben
  • zou gekwanseld hebben
  • zou gekwanseld hebben
  • zou gekwanseld hebben
  • zouden gekwanseld hebben
  • zouden gekwanseld hebben
  • zouden gekwanseld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •