INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- sprak kwaad
- sprak kwaad
- sprak kwaad
- sprak kwaad
- spraken kwaad
- spraken kwaad
- spraken kwaad
O.v.t. (Past)
- zal kwaadspreken
- zult kwaadspreken
- zal kwaadspreken
- zult kwaadspreken
- zult kwaadspreken
- zullen kwaadspreken
- zullen kwaadspreken
O.t.t.t. (Future)
- had kwaadgesproken
- had kwaadgesproken
- had kwaadgesproken
- had kwaadgesproken
- hadden kwaadgesproken
- hadden kwaadgesproken
- hadden kwaadgesproken
O.v.t.t. (Condicional)
- heb kwaadgesproken
- hebt kwaadgesproken
- heeft kwaadgesproken
- hebt kwaadgesproken
- hebben kwaadgesproken
- hebben kwaadgesproken
- hebben kwaadgesproken
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal kwaadgesproken hebben
- zult kwaadgesproken hebben
- zal kwaadgesproken hebben
- zult kwaadgesproken hebben
- zult kwaadgesproken hebben
- zullen kwaadgesproken hebben
- zullen kwaadgesproken hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou kwaadgesproken hebben
- zou kwaadgesproken hebben
- zou kwaadgesproken hebben
- zou kwaadgesproken hebben
- zouden kwaadgesproken hebben
- zouden kwaadgesproken hebben
- zouden kwaadgesproken hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)