NL.png kuipen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kuipen

O.t.t. (Present)

  • kuipte
  • kuipte
  • kuipte
  • kuipte
  • kuipten
  • kuipten
  • kuipten
 

O.v.t. (Past)

  • zal kuipen
  • zult kuipen
  • zal kuipen
  • zult kuipen
  • zult kuipen
  • zullen kuipen
  • zullen kuipen

O.t.t.t. (Future)

  • had gekuipt
  • had gekuipt
  • had gekuipt
  • had gekuipt
  • hadden gekuipt
  • hadden gekuipt
  • hadden gekuipt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekuipt
  • hebt gekuipt
  • heeft gekuipt
  • hebt gekuipt
  • hebben gekuipt
  • hebben gekuipt
  • hebben gekuipt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekuipt hebben
  • zult gekuipt hebben
  • zal gekuipt hebben
  • zult gekuipt hebben
  • zult gekuipt hebben
  • zullen gekuipt hebben
  • zullen gekuipt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekuipt hebben
  • zou gekuipt hebben
  • zou gekuipt hebben
  • zou gekuipt hebben
  • zouden gekuipt hebben
  • zouden gekuipt hebben
  • zouden gekuipt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gekuipt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gekuipt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gekuipt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gekuipt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gekuipt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gekuipt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gekuipt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gekuipt zijn
  •