NL.png kuimen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kuimen

O.t.t. (Present)

  • kuimde
  • kuimde
  • kuimde
  • kuimde
  • kuimden
  • kuimden
  • kuimden
 

O.v.t. (Past)

  • zal kuimen
  • zult kuimen
  • zal kuimen
  • zult kuimen
  • zult kuimen
  • zullen kuimen
  • zullen kuimen

O.t.t.t. (Future)

  • had gekuimd
  • had gekuimd
  • had gekuimd
  • had gekuimd
  • hadden gekuimd
  • hadden gekuimd
  • hadden gekuimd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekuimd
  • hebt gekuimd
  • heeft gekuimd
  • hebt gekuimd
  • hebben gekuimd
  • hebben gekuimd
  • hebben gekuimd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekuimd hebben
  • zult gekuimd hebben
  • zal gekuimd hebben
  • zult gekuimd hebben
  • zult gekuimd hebben
  • zullen gekuimd hebben
  • zullen gekuimd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekuimd hebben
  • zou gekuimd hebben
  • zou gekuimd hebben
  • zou gekuimd hebben
  • zouden gekuimd hebben
  • zouden gekuimd hebben
  • zouden gekuimd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •