NL.png koekeloeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • koekeloeren

O.t.t. (Present)

  • koekeloerde
  • koekeloerde
  • koekeloerde
  • koekeloerde
  • koekeloerden
  • koekeloerden
  • koekeloerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal koekeloeren
  • zult koekeloeren
  • zal koekeloeren
  • zult koekeloeren
  • zult koekeloeren
  • zullen koekeloeren
  • zullen koekeloeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gekoekeloerd
  • had gekoekeloerd
  • had gekoekeloerd
  • had gekoekeloerd
  • hadden gekoekeloerd
  • hadden gekoekeloerd
  • hadden gekoekeloerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekoekeloerd
  • hebt gekoekeloerd
  • heeft gekoekeloerd
  • hebt gekoekeloerd
  • hebben gekoekeloerd
  • hebben gekoekeloerd
  • hebben gekoekeloerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekoekeloerd hebben
  • zult gekoekeloerd hebben
  • zal gekoekeloerd hebben
  • zult gekoekeloerd hebben
  • zult gekoekeloerd hebben
  • zullen gekoekeloerd hebben
  • zullen gekoekeloerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekoekeloerd hebben
  • zou gekoekeloerd hebben
  • zou gekoekeloerd hebben
  • zou gekoekeloerd hebben
  • zouden gekoekeloerd hebben
  • zouden gekoekeloerd hebben
  • zouden gekoekeloerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •