NL.png kluisteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kluisteren

O.t.t. (Present)

  • kluisterde
  • kluisterde
  • kluisterde
  • kluisterde
  • kluisterden
  • kluisterden
  • kluisterden
 

O.v.t. (Past)

  • zal kluisteren
  • zult kluisteren
  • zal kluisteren
  • zult kluisteren
  • zult kluisteren
  • zullen kluisteren
  • zullen kluisteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gekluisterd
  • had gekluisterd
  • had gekluisterd
  • had gekluisterd
  • hadden gekluisterd
  • hadden gekluisterd
  • hadden gekluisterd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekluisterd
  • hebt gekluisterd
  • heeft gekluisterd
  • hebt gekluisterd
  • hebben gekluisterd
  • hebben gekluisterd
  • hebben gekluisterd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekluisterd hebben
  • zult gekluisterd hebben
  • zal gekluisterd hebben
  • zult gekluisterd hebben
  • zult gekluisterd hebben
  • zullen gekluisterd hebben
  • zullen gekluisterd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekluisterd hebben
  • zou gekluisterd hebben
  • zou gekluisterd hebben
  • zou gekluisterd hebben
  • zouden gekluisterd hebben
  • zouden gekluisterd hebben
  • zouden gekluisterd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gekluisterd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gekluisterd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gekluisterd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gekluisterd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gekluisterd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gekluisterd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gekluisterd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gekluisterd zijn
  •