INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• klinkeren

O.t.t. (Present)

• klinkerde
• klinkerde
• klinkerde
• klinkerde
• klinkerden
• klinkerden
• klinkerden

O.v.t. (Past)

• zal klinkeren
• zult klinkeren
• zal klinkeren
• zult klinkeren
• zult klinkeren
• zullen klinkeren
• zullen klinkeren

O.t.t.t. (Future)

• had geklinkerd
• had geklinkerd
• had geklinkerd
• had geklinkerd
• hadden geklinkerd
• hadden geklinkerd
• hadden geklinkerd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geklinkerd
• hebt geklinkerd
• heeft geklinkerd
• hebt geklinkerd
• hebben geklinkerd
• hebben geklinkerd
• hebben geklinkerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geklinkerd hebben
• zult geklinkerd hebben
• zal geklinkerd hebben
• zult geklinkerd hebben
• zult geklinkerd hebben
• zullen geklinkerd hebben
• zullen geklinkerd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geklinkerd hebben
• zou geklinkerd hebben
• zou geklinkerd hebben
• zou geklinkerd hebben
• zouden geklinkerd hebben
• zouden geklinkerd hebben
• zouden geklinkerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•