NL.png kleineren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kleineren

O.t.t. (Present)

  • kleineerde
  • kleineerde
  • kleineerde
  • kleineerde
  • kleineerden
  • kleineerden
  • kleineerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal kleineren
  • zult kleineren
  • zal kleineren
  • zult kleineren
  • zult kleineren
  • zullen kleineren
  • zullen kleineren

O.t.t.t. (Future)

  • had gekleineerd
  • had gekleineerd
  • had gekleineerd
  • had gekleineerd
  • hadden gekleineerd
  • hadden gekleineerd
  • hadden gekleineerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekleineerd
  • hebt gekleineerd
  • heeft gekleineerd
  • hebt gekleineerd
  • hebben gekleineerd
  • hebben gekleineerd
  • hebben gekleineerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekleineerd hebben
  • zult gekleineerd hebben
  • zal gekleineerd hebben
  • zult gekleineerd hebben
  • zult gekleineerd hebben
  • zullen gekleineerd hebben
  • zullen gekleineerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekleineerd hebben
  • zou gekleineerd hebben
  • zou gekleineerd hebben
  • zou gekleineerd hebben
  • zouden gekleineerd hebben
  • zouden gekleineerd hebben
  • zouden gekleineerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gekleineerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gekleineerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gekleineerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gekleineerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gekleineerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gekleineerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gekleineerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gekleineerd zijn
  •