NL.png kienen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kienen

O.t.t. (Present)

  • kiende
  • kiende
  • kiende
  • kiende
  • kienden
  • kienden
  • kienden
 

O.v.t. (Past)

  • zal kienen
  • zult kienen
  • zal kienen
  • zult kienen
  • zult kienen
  • zullen kienen
  • zullen kienen

O.t.t.t. (Future)

  • had gekiend
  • had gekiend
  • had gekiend
  • had gekiend
  • hadden gekiend
  • hadden gekiend
  • hadden gekiend
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekiend
  • hebt gekiend
  • heeft gekiend
  • hebt gekiend
  • hebben gekiend
  • hebben gekiend
  • hebben gekiend

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekiend hebben
  • zult gekiend hebben
  • zal gekiend hebben
  • zult gekiend hebben
  • zult gekiend hebben
  • zullen gekiend hebben
  • zullen gekiend hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekiend hebben
  • zou gekiend hebben
  • zou gekiend hebben
  • zou gekiend hebben
  • zouden gekiend hebben
  • zouden gekiend hebben
  • zouden gekiend hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gekiend
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gekiend
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gekiend worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gekiend worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gekiend
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gekiend
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gekiend zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gekiend zijn
  •