NL.png kelneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kelneren

O.t.t. (Present)

  • kelnerde
  • kelnerde
  • kelnerde
  • kelnerde
  • kelnerden
  • kelnerden
  • kelnerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal kelneren
  • zult kelneren
  • zal kelneren
  • zult kelneren
  • zult kelneren
  • zullen kelneren
  • zullen kelneren

O.t.t.t. (Future)

  • had gekelnerd
  • had gekelnerd
  • had gekelnerd
  • had gekelnerd
  • hadden gekelnerd
  • hadden gekelnerd
  • hadden gekelnerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekelnerd
  • hebt gekelnerd
  • heeft gekelnerd
  • hebt gekelnerd
  • hebben gekelnerd
  • hebben gekelnerd
  • hebben gekelnerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekelnerd hebben
  • zult gekelnerd hebben
  • zal gekelnerd hebben
  • zult gekelnerd hebben
  • zult gekelnerd hebben
  • zullen gekelnerd hebben
  • zullen gekelnerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekelnerd hebben
  • zou gekelnerd hebben
  • zou gekelnerd hebben
  • zou gekelnerd hebben
  • zouden gekelnerd hebben
  • zouden gekelnerd hebben
  • zouden gekelnerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •