NL.png justeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • justeren

O.t.t. (Present)

  • justeerde
  • justeerde
  • justeerde
  • justeerde
  • justeerden
  • justeerden
  • justeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal justeren
  • zult justeren
  • zal justeren
  • zult justeren
  • zult justeren
  • zullen justeren
  • zullen justeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gejusteerd
  • had gejusteerd
  • had gejusteerd
  • had gejusteerd
  • hadden gejusteerd
  • hadden gejusteerd
  • hadden gejusteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gejusteerd
  • hebt gejusteerd
  • heeft gejusteerd
  • hebt gejusteerd
  • hebben gejusteerd
  • hebben gejusteerd
  • hebben gejusteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gejusteerd hebben
  • zult gejusteerd hebben
  • zal gejusteerd hebben
  • zult gejusteerd hebben
  • zult gejusteerd hebben
  • zullen gejusteerd hebben
  • zullen gejusteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gejusteerd hebben
  • zou gejusteerd hebben
  • zou gejusteerd hebben
  • zou gejusteerd hebben
  • zouden gejusteerd hebben
  • zouden gejusteerd hebben
  • zouden gejusteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gejusteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gejusteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gejusteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gejusteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gejusteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gejusteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gejusteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gejusteerd zijn
  •