INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- jumeleerde
- jumeleerde
- jumeleerde
- jumeleerde
- jumeleerden
- jumeleerden
- jumeleerden
O.v.t. (Past)
- zal jumeleren
- zult jumeleren
- zal jumeleren
- zult jumeleren
- zult jumeleren
- zullen jumeleren
- zullen jumeleren
O.t.t.t. (Future)
- was gejumeleerd
- was gejumeleerd
- was gejumeleerd
- was gejumeleerd
- waren gejumeleerd
- waren gejumeleerd
- waren gejumeleerd
O.v.t.t. (Condicional)
- ben gejumeleerd
- bent gejumeleerd
- is gejumeleerd
- bent gejumeleerd
- zijn gejumeleerd
- zijn gejumeleerd
- zijn gejumeleerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gejumeleerd zijn
- zult gejumeleerd zijn
- zal gejumeleerd zijn
- zult gejumeleerd zijn
- zult gejumeleerd zijn
- zullen gejumeleerd zijn
- zullen gejumeleerd zijn
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gejumeleerd zijn
- zou gejumeleerd zijn
- zou gejumeleerd zijn
- zou gejumeleerd zijn
- zouden gejumeleerd zijn
- zouden gejumeleerd zijn
- zouden gejumeleerd zijn
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)