NL.png judassen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • judassen

O.t.t. (Present)

  • judaste
  • judaste
  • judaste
  • judaste
  • judasten
  • judasten
  • judasten
 

O.v.t. (Past)

  • zal judassen
  • zult judassen
  • zal judassen
  • zult judassen
  • zult judassen
  • zullen judassen
  • zullen judassen

O.t.t.t. (Future)

  • had gejudast
  • had gejudast
  • had gejudast
  • had gejudast
  • hadden gejudast
  • hadden gejudast
  • hadden gejudast
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gejudast
  • hebt gejudast
  • heeft gejudast
  • hebt gejudast
  • hebben gejudast
  • hebben gejudast
  • hebben gejudast

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gejudast hebben
  • zult gejudast hebben
  • zal gejudast hebben
  • zult gejudast hebben
  • zult gejudast hebben
  • zullen gejudast hebben
  • zullen gejudast hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gejudast hebben
  • zou gejudast hebben
  • zou gejudast hebben
  • zou gejudast hebben
  • zouden gejudast hebben
  • zouden gejudast hebben
  • zouden gejudast hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gejudast
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gejudast
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gejudast worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gejudast worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gejudast
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gejudast
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gejudast zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gejudast zijn
  •