INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• jonassen

O.t.t. (Present)

• jonaste
• jonaste
• jonasste
• jonaste
• jonasten
• jonasten
• jonasten

O.v.t. (Past)

• zal jonassen
• zult jonassen
• zal jonassen
• zult jonassen
• zult jonassen
• zullen jonassen
• zullen jonassen

O.t.t.t. (Future)

• had gejonast
• had gejonast
• had gejonast
• had gejonast
• hadden gejonast
• hadden gejonast
• hadden gejonast

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gejonast
• hebt gejonast
• heeft gejonast
• hebt gejonast
• hebben gejonast
• hebben gejonast
• hebben gejonast

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gejonast hebben
• zult gejonast hebben
• zal gejonast hebben
• zult gejonast hebben
• zult gejonast hebben
• zullen gejonast hebben
• zullen gejonast hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gejonast hebben
• zou gejonast hebben
• zou gejonast hebben
• zou gejonast hebben
• zouden gejonast hebben
• zouden gejonast hebben
• zouden gejonast hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gejonast
•  

O.v.t. (Past)

• worden gejonast
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gejonast worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gejonast worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gejonast
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gejonast
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gejonast zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gejonast zijn
•