INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• jeinen

O.t.t. (Present)

• jeinde
• jeinde
• jeinde
• jeinde
• jeinden
• jeinden
• jeinden

O.v.t. (Past)

• zal jeinen
• zult jeinen
• zal jeinen
• zult jeinen
• zult jeinen
• zullen jeinen
• zullen jeinen

O.t.t.t. (Future)

• had gejeind
• had gejeind
• had gejeind
• had gejeind
• hadden gejeind
• hadden gejeind
• hadden gejeind

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gejeind
• hebt gejeind
• heeft gejeind
• hebt gejeind
• hebben gejeind
• hebben gejeind
• hebben gejeind

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gejeind hebben
• zult gejeind hebben
• zal gejeind hebben
• zult gejeind hebben
• zult gejeind hebben
• zullen gejeind hebben
• zullen gejeind hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gejeind hebben
• zou gejeind hebben
• zou gejeind hebben
• zou gejeind hebben
• zouden gejeind hebben
• zouden gejeind hebben
• zouden gejeind hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gejeind
•  

O.v.t. (Past)

• worden gejeind
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gejeind worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gejeind worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gejeind
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gejeind
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gejeind zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gejeind zijn
•