NL.png jappaneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • jappaneren

O.t.t. (Present)

  • jappaneerde
  • jappaneerde
  • jappaneerde
  • jappaneerde
  • jappaneerden
  • jappaneerden
  • jappaneerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal jappaneren
  • zult jappaneren
  • zal jappaneren
  • zult jappaneren
  • zult jappaneren
  • zullen jappaneren
  • zullen jappaneren

O.t.t.t. (Future)

  • had gejappaneerd
  • had gejappaneerd
  • had gejappaneerd
  • had gejappaneerd
  • hadden gejappaneerd
  • hadden gejappaneerd
  • hadden gejappaneerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gejappaneerd
  • hebt gejappaneerd
  • heeft gejappaneerd
  • hebt gejappaneerd
  • hebben gejappaneerd
  • hebben gejappaneerd
  • hebben gejappaneerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gejappaneerd hebben
  • zult gejappaneerd hebben
  • zal gejappaneerd hebben
  • zult gejappaneerd hebben
  • zult gejappaneerd hebben
  • zullen gejappaneerd hebben
  • zullen gejappaneerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gejappaneerd hebben
  • zou gejappaneerd hebben
  • zou gejappaneerd hebben
  • zou gejappaneerd hebben
  • zouden gejappaneerd hebben
  • zouden gejappaneerd hebben
  • zouden gejappaneerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gejappaneerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gejappaneerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gejappaneerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gejappaneerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gejappaneerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gejappaneerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gejappaneerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gejappaneerd zijn
  •