INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- jammerde
- jammerde
- jammerde
- jammerde
- jammerden
- jammerden
- jammerden
O.v.t. (Past)
- zal jammeren
- zult jammeren
- zal jammeren
- zult jammeren
- zult jammeren
- zullen jammeren
- zullen jammeren
O.t.t.t. (Future)
- had gejammerd
- had gejammerd
- had gejammerd
- had gejammerd
- hadden gejammerd
- hadden gejammerd
- hadden gejammerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gejammerd
- hebt gejammerd
- heeft gejammerd
- hebt gejammerd
- hebben gejammerd
- hebben gejammerd
- hebben gejammerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gejammerd hebben
- zult gejammerd hebben
- zal gejammerd hebben
- zult gejammerd hebben
- zult gejammerd hebben
- zullen gejammerd hebben
- zullen gejammerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gejammerd hebben
- zou gejammerd hebben
- zou gejammerd hebben
- zou gejammerd hebben
- zouden gejammerd hebben
- zouden gejammerd hebben
- zouden gejammerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)