NL.png gleizen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • gleizen

O.t.t. (Present)

  • gleisde
  • gleisde
  • gleisde
  • gleisde
  • gleisden
  • gleisden
  • gleisden
 

O.v.t. (Past)

  • zal gleizen
  • zult gleizen
  • zal gleizen
  • zult gleizen
  • zult gleizen
  • zullen gleizen
  • zullen gleizen

O.t.t.t. (Future)

  • had gegleisd
  • had gegleisd
  • had gegleisd
  • had gegleisd
  • hadden gegleisd
  • hadden gegleisd
  • hadden gegleisd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gegleisd
  • hebt gegleisd
  • heeft gegleisd
  • hebt gegleisd
  • hebben gegleisd
  • hebben gegleisd
  • hebben gegleisd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gegleisd hebben
  • zult gegleisd hebben
  • zal gegleisd hebben
  • zult gegleisd hebben
  • zult gegleisd hebben
  • zullen gegleisd hebben
  • zullen gegleisd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gegleisd hebben
  • zou gegleisd hebben
  • zou gegleisd hebben
  • zou gegleisd hebben
  • zouden gegleisd hebben
  • zouden gegleisd hebben
  • zouden gegleisd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gegleisd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gegleisd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gegleisd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gegleisd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gegleisd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gegleisd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gegleisd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gegleisd zijn
  •