INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- gijzelde
- gijzelde
- gijzelde
- gijzelde
- gijzelden
- gijzelden
- gijzelden
O.v.t. (Past)
- zal gijzelen
- zult gijzelen
- zal gijzelen
- zult gijzelen
- zult gijzelen
- zullen gijzelen
- zullen gijzelen
O.t.t.t. (Future)
- had gegijzeld
- had gegijzeld
- had gegijzeld
- had gegijzeld
- hadden gegijzeld
- hadden gegijzeld
- hadden gegijzeld
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gegijzeld
- hebt gegijzeld
- heeft gegijzeld
- hebt gegijzeld
- hebben gegijzeld
- hebben gegijzeld
- hebben gegijzeld
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gegijzeld hebben
- zult gegijzeld hebben
- zal gegijzeld hebben
- zult gegijzeld hebben
- zult gegijzeld hebben
- zullen gegijzeld hebben
- zullen gegijzeld hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gegijzeld hebben
- zou gegijzeld hebben
- zou gegijzeld hebben
- zou gegijzeld hebben
- zouden gegijzeld hebben
- zouden gegijzeld hebben
- zouden gegijzeld hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)