NL.png gasteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • gasteren

O.t.t. (Present)

  • gasteerde
  • gasteerde
  • gasteerde
  • gasteerde
  • gasteerden
  • gasteerden
  • gasteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal gasteren
  • zult gasteren
  • zal gasteren
  • zult gasteren
  • zult gasteren
  • zullen gasteren
  • zullen gasteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gegasteerd
  • had gegasteerd
  • had gegasteerd
  • had gegasteerd
  • hadden gegasteerd
  • hadden gegasteerd
  • hadden gegasteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gegasteerd
  • hebt gegasteerd
  • heeft gegasteerd
  • hebt gegasteerd
  • hebben gegasteerd
  • hebben gegasteerd
  • hebben gegasteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gegasteerd hebben
  • zult gegasteerd hebben
  • zal gegasteerd hebben
  • zult gegasteerd hebben
  • zult gegasteerd hebben
  • zullen gegasteerd hebben
  • zullen gegasteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gegasteerd hebben
  • zou gegasteerd hebben
  • zou gegasteerd hebben
  • zou gegasteerd hebben
  • zouden gegasteerd hebben
  • zouden gegasteerd hebben
  • zouden gegasteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •