NL.png garrotteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • garrotteren

O.t.t. (Present)

  • garrotteerde
  • garrotteerde
  • garrotteerde
  • garrotteerde
  • garrotteerden
  • garrotteerden
  • garrotteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal garrotteren
  • zult garrotteren
  • zal garrotteren
  • zult garrotteren
  • zult garrotteren
  • zullen garrotteren
  • zullen garrotteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gegarrotteerd
  • had gegarrotteerd
  • had gegarrotteerd
  • had gegarrotteerd
  • hadden gegarrotteerd
  • hadden gegarrotteerd
  • hadden gegarrotteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gegarrotteerd
  • hebt gegarrotteerd
  • heeft gegarrotteerd
  • hebt gegarrotteerd
  • hebben gegarrotteerd
  • hebben gegarrotteerd
  • hebben gegarrotteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gegarrotteerd hebben
  • zult gegarrotteerd hebben
  • zal gegarrotteerd hebben
  • zult gegarrotteerd hebben
  • zult gegarrotteerd hebben
  • zullen gegarrotteerd hebben
  • zullen gegarrotteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gegarrotteerd hebben
  • zou gegarrotteerd hebben
  • zou gegarrotteerd hebben
  • zou gegarrotteerd hebben
  • zouden gegarrotteerd hebben
  • zouden gegarrotteerd hebben
  • zouden gegarrotteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gegarrotteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gegarrotteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gegarrotteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gegarrotteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gegarrotteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gegarrotteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gegarrotteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gegarrotteerd zijn
  •