NL.png garneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • garneren

O.t.t. (Present)

  • garneerde
  • garneerde
  • garneerde
  • garneerde
  • garneerden
  • garneerden
  • garneerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal garneren
  • zult garneren
  • zal garneren
  • zult garneren
  • zult garneren
  • zullen garneren
  • zullen garneren

O.t.t.t. (Future)

  • had gegarneerd
  • had gegarneerd
  • had gegarneerd
  • had gegarneerd
  • hadden gegarneerd
  • hadden gegarneerd
  • hadden gegarneerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gegarneerd
  • hebt gegarneerd
  • heeft gegarneerd
  • hebt gegarneerd
  • hebben gegarneerd
  • hebben gegarneerd
  • hebben gegarneerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gegarneerd hebben
  • zult gegarneerd hebben
  • zal gegarneerd hebben
  • zult gegarneerd hebben
  • zult gegarneerd hebben
  • zullen gegarneerd hebben
  • zullen gegarneerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gegarneerd hebben
  • zou gegarneerd hebben
  • zou gegarneerd hebben
  • zou gegarneerd hebben
  • zouden gegarneerd hebben
  • zouden gegarneerd hebben
  • zouden gegarneerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gegarneerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gegarneerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gegarneerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gegarneerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gegarneerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gegarneerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gegarneerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gegarneerd zijn
  •