NL.png galpen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • galpen

O.t.t. (Present)

  • galpte
  • galpte
  • galpte
  • galpte
  • galpten
  • galpten
  • galpten
 

O.v.t. (Past)

  • zal galpen
  • zult galpen
  • zal galpen
  • zult galpen
  • zult galpen
  • zullen galpen
  • zullen galpen

O.t.t.t. (Future)

  • had gegalpt
  • had gegalpt
  • had gegalpt
  • had gegalpt
  • hadden gegalpt
  • hadden gegalpt
  • hadden gegalpt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gegalpt
  • hebt gegalpt
  • heeft gegalpt
  • hebt gegalpt
  • hebben gegalpt
  • hebben gegalpt
  • hebben gegalpt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gegalpt hebben
  • zult gegalpt hebben
  • zal gegalpt hebben
  • zult gegalpt hebben
  • zult gegalpt hebben
  • zullen gegalpt hebben
  • zullen gegalpt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gegalpt hebben
  • zou gegalpt hebben
  • zou gegalpt hebben
  • zou gegalpt hebben
  • zouden gegalpt hebben
  • zouden gegalpt hebben
  • zouden gegalpt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •