NL.png galonneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • galonneren

O.t.t. (Present)

  • galonneerde
  • galonneerde
  • galonneerde
  • galonneerde
  • galonneerden
  • galonneerden
  • galonneerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal galonneren
  • zult galonneren
  • zal galonneren
  • zult galonneren
  • zult galonneren
  • zullen galonneren
  • zullen galonneren

O.t.t.t. (Future)

  • had gegalonneerd
  • had gegalonneerd
  • had gegalonneerd
  • had gegalonneerd
  • hadden gegalonneerd
  • hadden gegalonneerd
  • hadden gegalonneerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gegalonneerd
  • hebt gegalonneerd
  • heeft gegalonneerd
  • hebt gegalonneerd
  • hebben gegalonneerd
  • hebben gegalonneerd
  • hebben gegalonneerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gegalonneerd hebben
  • zult gegalonneerd hebben
  • zal gegalonneerd hebben
  • zult gegalonneerd hebben
  • zult gegalonneerd hebben
  • zullen gegalonneerd hebben
  • zullen gegalonneerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gegalonneerd hebben
  • zou gegalonneerd hebben
  • zou gegalonneerd hebben
  • zou gegalonneerd hebben
  • zouden gegalonneerd hebben
  • zouden gegalonneerd hebben
  • zouden gegalonneerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gegalonneerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gegalonneerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gegalonneerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gegalonneerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gegalonneerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gegalonneerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gegalonneerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gegalonneerd zijn
  •