NL.png fulmineren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fulmineren

O.t.t. (Present)

  • fulmineerde
  • fulmineerde
  • fulmineerde
  • fulmineerde
  • fulmineerden
  • fulmineerden
  • fulmineerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal fulmineren
  • zult fulmineren
  • zal fulmineren
  • zult fulmineren
  • zult fulmineren
  • zullen fulmineren
  • zullen fulmineren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefulmineerd
  • had gefulmineerd
  • had gefulmineerd
  • had gefulmineerd
  • hadden gefulmineerd
  • hadden gefulmineerd
  • hadden gefulmineerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefulmineerd
  • hebt gefulmineerd
  • heeft gefulmineerd
  • hebt gefulmineerd
  • hebben gefulmineerd
  • hebben gefulmineerd
  • hebben gefulmineerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefulmineerd hebben
  • zult gefulmineerd hebben
  • zal gefulmineerd hebben
  • zult gefulmineerd hebben
  • zult gefulmineerd hebben
  • zullen gefulmineerd hebben
  • zullen gefulmineerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefulmineerd hebben
  • zou gefulmineerd hebben
  • zou gefulmineerd hebben
  • zou gefulmineerd hebben
  • zouden gefulmineerd hebben
  • zouden gefulmineerd hebben
  • zouden gefulmineerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •