NL.png fronsen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fronsen

O.t.t. (Present)

  • fronste
  • fronste
  • fronste
  • fronste
  • fronsten
  • fronsten
  • fronsten
 

O.v.t. (Past)

  • zal fronsen
  • zult fronsen
  • zal fronsen
  • zult fronsen
  • zult fronsen
  • zullen fronsen
  • zullen fronsen

O.t.t.t. (Future)

  • had gefronst
  • had gefronst
  • had gefronst
  • had gefronst
  • hadden gefronst
  • hadden gefronst
  • hadden gefronst
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefronst
  • hebt gefronst
  • heeft gefronst
  • hebt gefronst
  • hebben gefronst
  • hebben gefronst
  • hebben gefronst

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefronst hebben
  • zult gefronst hebben
  • zal gefronst hebben
  • zult gefronst hebben
  • zult gefronst hebben
  • zullen gefronst hebben
  • zullen gefronst hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefronst hebben
  • zou gefronst hebben
  • zou gefronst hebben
  • zou gefronst hebben
  • zouden gefronst hebben
  • zouden gefronst hebben
  • zouden gefronst hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefronst
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefronst
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefronst worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefronst worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefronst
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefronst
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefronst zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefronst zijn
  •