INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• fritten

O.t.t. (Present)

• fritte
• fritte
• fritte
• fritte
• fritten
• fritten
• fritten

O.v.t. (Past)

• zal fritten
• zult fritten
• zal fritten
• zult fritten
• zult fritten
• zullen fritten
• zullen fritten

O.t.t.t. (Future)

• had gefrit
• had gefrit
• had gefrit
• had gefrit
• hadden gefrit
• hadden gefrit
• hadden gefrit

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gefrit
• hebt gefrit
• heeft gefrit
• hebt gefrit
• hebben gefrit
• hebben gefrit
• hebben gefrit

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gefrithebben
• zult gefrithebben
• zal gefrithebben
• zult gefrithebben
• zult gefrithebben
• zullen gefrithebben
• zullen gefrit hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gefrithebben
• zou gefrithebben
• zou gefrit hebben
• zou gefrithebben
• zouden gefrithebben
• zouden gefrithebben
• zouden gefrit hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gefrit
•  

O.v.t. (Past)

• worden gefrit
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gefrit worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gefrit worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gefrit
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gefrit
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gefrit zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gefrit zijn
•