NL.png friteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • friteren

O.t.t. (Present)

  • friteerde
  • friteerde
  • friteerde
  • friteerde
  • friteerden
  • friteerden
  • friteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal friteren
  • zult friteren
  • zal friteren
  • zult friteren
  • zult friteren
  • zullen friteren
  • zullen friteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefriteerd
  • had gefriteerd
  • had gefriteerd
  • had gefriteerd
  • hadden gefriteerd
  • hadden gefriteerd
  • hadden gefriteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefriteerd
  • hebt gefriteerd
  • heeft gefriteerd
  • hebt gefriteerd
  • hebben gefriteerd
  • hebben gefriteerd
  • hebben gefriteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefriteerd hebben
  • zult gefriteerd hebben
  • zal gefriteerd hebben
  • zult gefriteerd hebben
  • zult gefriteerd hebben
  • zullen gefriteerd hebben
  • zullen gefriteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefriteerd hebben
  • zou gefriteerd hebben
  • zou gefriteerd hebben
  • zou gefriteerd hebben
  • zouden gefriteerd hebben
  • zouden gefriteerd hebben
  • zouden gefriteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefriteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefriteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefriteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefriteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefriteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefriteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefriteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefriteerd zijn
  •