NL.png friseren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • friseren

O.t.t. (Present)

  • friseerde
  • friseerde
  • friseerde
  • friseerde
  • friseerden
  • friseerden
  • friseerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal friseren
  • zult friseren
  • zal friseren
  • zult friseren
  • zult friseren
  • zullen friseren
  • zullen friseren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefriseerd
  • had gefriseerd
  • had gefriseerd
  • had gefriseerd
  • hadden gefriseerd
  • hadden gefriseerd
  • hadden gefriseerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefriseerd
  • hebt gefriseerd
  • heeft gefriseerd
  • hebt gefriseerd
  • hebben gefriseerd
  • hebben gefriseerd
  • hebben gefriseerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefriseerd hebben
  • zult gefriseerd hebben
  • zal gefriseerd hebben
  • zult gefriseerd hebben
  • zult gefriseerd hebben
  • zullen gefriseerd hebben
  • zullen gefriseerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefriseerd hebben
  • zou gefriseerd hebben
  • zou gefriseerd hebben
  • zou gefriseerd hebben
  • zouden gefriseerd hebben
  • zouden gefriseerd hebben
  • zouden gefriseerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefriseerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefriseerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefriseerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefriseerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefriseerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefriseerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefriseerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefriseerd zijn
  •