NL.png fraseren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fraseren

O.t.t. (Present)

  • fraseerde
  • fraseerde
  • fraseerde
  • fraseerde
  • fraseerden
  • fraseerden
  • fraseerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal fraseren
  • zult fraseren
  • zal fraseren
  • zult fraseren
  • zult fraseren
  • zullen fraseren
  • zullen fraseren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefraseerd
  • had gefraseerd
  • had gefraseerd
  • had gefraseerd
  • hadden gefraseerd
  • hadden gefraseerd
  • hadden gefraseerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefraseerd
  • hebt gefraseerd
  • heeft gefraseerd
  • hebt gefraseerd
  • hebben gefraseerd
  • hebben gefraseerd
  • hebben gefraseerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefraseerd hebben
  • zult gefraseerd hebben
  • zal gefraseerd hebben
  • zult gefraseerd hebben
  • zult gefraseerd hebben
  • zullen gefraseerd hebben
  • zullen gefraseerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefraseerd hebben
  • zou gefraseerd hebben
  • zou gefraseerd hebben
  • zou gefraseerd hebben
  • zouden gefraseerd hebben
  • zouden gefraseerd hebben
  • zouden gefraseerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefraseerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefraseerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefraseerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefraseerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefraseerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefraseerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefraseerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefraseerd zijn
  •